Vervolg

De referentiebudgetten werden voor het eerst ontwikkeld in 2009 voor Vlaanderen. Daarna werd hun reikwijdte uitgebreid tot de drie Belgische gewesten en werd ook het aantal typegezinnen waarvoor referentiebudgetten werden berekend aanzienlijk verhoogd . In 2010 werden de Belgische referentiebudgetten voorgesteld op een Peer Review georganiseerd in het kader van de open methode van coordinatie. Vervolgens werd de Belgische aanpak uitgebreid tot Europa en werden met financiering uit het Europese zevende Kaderprogramma cross-nationaal vergelijkbare referentiebudgetten ontwikkeld voor zes Europese landen. Tot slot coordineerden we samen met de de collega's van de Universiteit Antwepren in 2014-2015 een project, gefinancierd door de Europese Commissie waarin onderzoeksteams en belanghebbenden uit alle lidstaten hebben meegewerkt aan het ontwikkelen van een gemeenschappelijke methodologie om cross-nationaal vergelijkbare budgetten te ontwikkelen voor Europa.

Het onderzoek naar de referentiebudgetten werd wetenschappelijk gevaloriseerd onder de vorm van publicaties over de methode en het gebruik ervan in het kader van het onderzoek naar de adequaatheid van de minimuminkomensbescherming, de adequaatheid van de sociale bijstand en het gebruik van de referentiebudgetten als benchmark voor de armoederisicograad. Deze publicaties verschenen zowel in wetenschappelijke tijdschriften, als in boeken, rapporten en werkveld gerelateerde tijdschriften.

Naast wetenschappelijke doeleinden worden de referentiebudgetten ook nuttig gebruikt op diverse maatschappelijke domeinen. Zo ontwikkelden CEBUD-onderzoekers een online tool die wordt gebruikt door OCMW-hulpverleners en raadsleden om individuele leefsituaties te toetsen in functie van de menselijke waardigheid. Ook bepaalde arbeidsrechtbanken maken sinds enkele jaren gebruik van de referentiebudgetten om de omstreden OCMW-beslissingen te kunnen beoordelen. Daarnaast maken ook heel wat studentenvoorzieningen van universiteiten en hogescholen gebruik van STUFI, een software programma dat toelaat om de financiele situatie van studenten en hun gezin te beoordelen met het oog op mogelijke financiele ondersteuning. Voor het grote publiek werd een online calculator ontwikkeld met richtbedragen voor een menswaardig inkomen in diverse leefsituaties. Naast deze software applicaties ontwikkelde CEBUD nog andere succesvolle instrumenten met het oog op het versterken van de competenties van clienten, hulpverleners en beleidsvoerders. Ook beleidsvoerders, middenveldorganisaties en juristen maken sinds enkele jaren breed gebruik van de referentiebudgetten voor maatschappelijke participatie. De grote maatschappelijke interesse in de referentiebudgetten als tool om leefsituaties te beoordelen in functie van de menselijke waardigheid uiten zich ook in de meer dan 150 lezingen die we sinds 2009 over dit onderwerp hebben gegeven.

 


 

 

K.H.Kempen Vlaamse overheid CSB ULG

Close

Schema minimale participatie

Close

Wanneer handelt men autonoom?

Om volwaardig te kunnen participeren aan de samenleving moeten mensen niet alleen gezond zijn, ze moeten ook de mogelijkheid hebben om eigen keuzes te maken. Doyal & Gough vertalen dit naar autonomie. Mensen beschikken over persoonlijke autonomie wanneer ze geïnformeerde keuzes kunnen maken over wat er moet gebeuren en hoe dit moet aangepakt worden. Autonoom handelen kunnen mensen als ze in staat zijn om voor zichzelf doelstellingen te formuleren, over de middelen beschikken om deze doelen te bereiken en de effectiviteit en de efficiëntie van deze middelen kunnen inschatten en beoordelen, rekening houdend met allerlei omstandigheden. (Doyal & Gough, 1991, p. 53). Drie sleutelvariabelen beïnvloeden volgens beide auteurs het autonoom menselijk handelen: (1) het culturele begrip dat een persoon heeft van zichzelf en zijn rol in de samenleving, (2) een goede mentale gezondheid en (3) de mogelijkheden om te handelen in overeenstemming met eigen doelstellingen. (Doyal & Gough, 1991, p. 60-69).

De mate waarin individuen een goed beeld hebben van zichzelf en hun rol in de samenleving hangt af van hun “leraars”. Mensen leren niet uit zichzelf hoe ze moeten handelen in de samenleving. Het wordt hun aangeleerd door anderen. Sociologen noemen dit het socialisatieproces. Elk individu dat lid wordt van een samenleving krijgt te maken met een werkelijkheid die al bestaat en die hij grotendeels moet aanvaarden. Via socialisatie leert een individu in de omgang met anderen de cultuur van een groep of van de samenleving, zodat hij er volwaardig lid van wordt. Vanuit het standpunt van het individu is socialisatie het proces waardoor hij een identiteit ontwikkelt. Via interactie met anderen (hoofdzakelijk door het aanmoedigen of afremmen van ambities) verkrijgt de mens een identiteit en ontwikkelt hij waarden en ambities. Elke cultuur geeft via socialisatie aan zijn leden een identiteit. De inhoud van deze identiteit verschilt, maar het proces waardoor het ontstaat, is universeel.

Het socialisatieproces speelt zich in iedere samenleving af op verschillende niveaus. Primaire socialisatie is de meest onbewuste. Via dagelijkse contacten met familieleden, buurtbewoners en vrienden leert het individu van kleins af aan de overtuigingen, waarden en normen van de cultuur waarin hij leeft. Het ziet wat anderen als ‘normaal’ beschouwen en kan het eigen gedrag hiermee vergelijken en eventueel aanpassen. Deze overtuigingen, waarden en normen zullen het raamwerk vormen voor de latere volwassen persoonlijkheid. Van secundaire socialisatie is sprake wanneer het gaat om het aanleren van meer specifieke rollen zoals arbeider, hulpverlener, muzikant, enz. Via secundaire socialisatie leert de mens hoe hij zich moet gedragen in formele omstandigheden en omgevingen. Dit soort socialisatie gebeurt op school, op het werk, in verenigingen, enz.

We hebben dus goede “leraars” nodig die ons voorbereiden op een volwaardig functioneren in de samenleving. Want indien we in staat zijn tegemoet te komen aan de verwachtingen van onze omgeving, dwingen we respect af. Niet alleen bij de anderen, het versterkt ook ons zelfrespect. Evenzeer belangrijk voor de autonomie van mensen is dat zij dit socialisatieproces niet zien als een éénrichtingsverkeer, maar als een leerproces dat zich afspeelt in een interactieve relatie tussen individu en omgeving. Nieuwsgierigheid, intellectueel vertrouwen en doorzettingsvermogen zijn eigenschappen die hen toelaten zelf mee vorm te geven aan hun maatschappelijke rollen.

Naast het culturele begrip van zichzelf en zijn rol in de samenleving moet een individu ook kunnen beschikken over goede mentale gezondheid om autonoom te kunnen handelen. Depressie, hopeloosheid, gebrek aan energie, onbeslistheid zijn vormen van mentale of emotionele stoornissen die het autonoom handelen serieus bemoeilijken. Volgens Doyal & Gough vereist autonoom handelen minimaal de intellectuele capaciteit om doelstellingen en opvattingen te formuleren in overeenstemming met de eigen levenstijl. Daarnaast moeten mensen ook een inschatting kunnen maken van welke drempels een succesvol handelen zouden kunnen verhinderen en moeten ze in staat zijn verantwoordelijkheid te dragen voor hun acties.

Een derde sleutelvariabele voor autonoom handelen is de mogelijkheid om –in het licht van hun sociale rol- betekenisvol gedrag te vertonen. Doyal & Gough bedoelen hiermee dat individuen in de eerste plaats over een minimum aan vrijheid moeten beschikken om eigen keuzes te maken. Deze vrijheid moet zowel letterlijk als figuurlijk worden bekeken. Een gedetineerde is door zijn opsluiting en de zeer strikte gevangenisregels niet in staat een eigen leven te leiden. Maar een “vrij” persoon kan evenzeer in zijn autonomie beperkt worden door het feit dat hij bv. niet over de middelen beschikt om zijn sociale rollen adequaat te vervullen (bv. zijn kinderen een veilige kindertijd te geven) of door het feit dat hij door andere (bv. een hulpverlener) gehinderd wordt (eigen plannen te maken).

Close